Gedeputeerde Staten gaan onderzoek doen naar de brandveiligheid van de 22 opslagplaatsen van gevaarlijke stoffen in Noord-Holland. Dat is het resultaat van schriftelijke vragen die de Statenfractie van GroenLinks onlangs heeft gesteld. Uit een steekproef-onderzoek van de VROM-Inpsectie bleek dat het in Nederland slecht gesteld is met de opslag van gevaarlijke stoffen: ontbrekende vergunningen, brandgevaarlijke situaties, falende handhaving. Reden voor Statenlid Klaas Breunissen bij GS te informeren of die brandveiligheid in onze provincie adequaat is verzekerd en zo niet, aan te dringen op maatregelen. Gedeputeerde Staten denken dat de situatie in Noord-Holland veilig is, maar 'om elke twijfel uit te sluiten starten wij direct een quick scan' om de situatie in de provincie te onderzoeken. Met de belofte maatregelen te nemen als daar aanleiding toe is. Breunissen: 'Prima reactie van de gedeputeerde milieu.'
Hieronder vindt u de tekst van de vragen van GroenLinks en de antwoorden van GS.

VRAGEN NR. 76

(Gewijzigde versie)

Aan de leden van Provinciale Staten van Noord-Holland

Haarlem, 19 januari 2010

Onderwerp: vragen van de heer drs. K.W.C. Breunissen (GroenLinks)

De voorzitter van Provinciale Staten van Noord-Holland deelt u overeenkomstig het bepaalde in artikel 45 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van Provinciale Staten mede, dat op 20 november 2009, door het lid van Provinciale Staten, de heer drs. K.W.C. Breunissen, de volgende vragen bij Gedeputeerde Staten zijn ingekomen.

Inleiding

De brandveiligheid van de opslag van gevaarlijke stoffen in Nederland is niet op orde. Dat blijkt uit het rapport ‘Geen garantie op brandveiligheid’ van de VROM-Inspectie (mei 2009). Voor minister Cramer van milieu is dit aanleiding, zo meldt zij in een persbericht van 11 november 2009, om provincies en gemeenten een ultimatum te stellen: u moet die brandveiligheid vóór de zomer van 2010 op orde brengen, anders maak ik gebruik van mijn wettelijke bevoegdheden en ga ik de noodzakelijke maatregelen afdwingen.

GroenLinks is zeer bezorgd over de door de VROM-Inspectie gesignaleerde problematiek. Immers, de niet adequate regeling van de brandveiligheid van de opslag van gevaarlijke stoffen is zowel een direct risico voor de arbeidsveiligheid van het aanwezige personeel als voor de omwonenden van de opslaglocaties voor gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij om opslagen voor bestrijdingsmiddelen, verven en lakken, afvalstoffen, opslagen bij de chemische industrie en transport- distributiebedrijven.

De Statenfractie van GroenLinks wil middels het stellen van onderstaande schriftelijke vragen aan het college van Gedeputeerde Staten te weten komen of de brandveiligheid van dergelijke opslaglocaties in Noord-Holland goed geregeld is, en zo niet er bij GS op aandringen die in orde te brengen.

Vragen

1. Kent u het rapport ‘Geen garantie op brandveiligheid’ van de VROM-Inspectie? Sinds wanneer bent u op de hoogte van de inhoud van dit rapport of een concept daarvan?

2. Hoeveel opslaglocaties voor gevaarlijke stoffen zijn er in Noord Holland?

3. Kunt u nadere informatie geven over deze opslaglocaties: aard van de opgeslagen stoffen, ligging (nabijheid van omwonenden), aantal personeelsleden, e.d.

4. De VROM-Inspectie heeft een representatieve steekproef van 58 uit een totaal van 569 opslaglocaties in Nederland onderzocht.

Uit het onderzoeksrapport ‘Geen garantie op brandveiligheid’ van de VROM-Inspectie (mei 2009) blijkt dat bij 43 van de 58 onderzochte locaties de milieuvergunning niet in orde is. De VROM-Inspectie heeft het bevoegd gezag gevraagd de milieuvergunning aan te passen (p.16).

a. Zijn er in Noord-Holland gelegen locaties onder die 43 locaties zonder adequate milieuvergunning?

b. Zo ja welke?

c. Heeft Noord-Holland van de VROM-Inspectie een aanmaning gekregen?

5. Uit het rapport van de VROM-Inspectie blijkt dat bij 14 van de 58 onderzochte opslaglocaties sprake is van onveilige situaties (p.21)?

  1. Zijn er onder die 14 onveilige locaties opslaglocaties in Noord-Holland? Zo ja, welke?
  2. De VROM-Inspectie heeft, zo schrijft zij in haar rapport, voor 23 van de 58 onderzochte opslaglocaties het betreffende bevoegde gezag gevraagd handhavend op te treden (p. 23). Heeft de VROM-Inspectie aan de provincie Noord-Holland gevraagd handhavend op te treden ten aanzien van een of meerdere opslaglocaties? Zo ja, welke?

6. Kunt u ons informeren of en op welke wijze de vijf conclusies van het rapport van de VROM-Inspectie van toepassing zijn op Noord-Holland?

De vijf conclusies zijn (p.4-5):

a) De kwaliteit van de milieuvergunning is onvoldoende

(bv. is niet voorgeschreven welke en hoeveel gevaarlijke stoffen mogen worden opgeslagen).

b) Het merendeel van de opslaglocaties werkt zonder een door het bevoegde gezag vastgesteld c.q. adequaat uitgangspuntendocument (waarin o.a. wordt beschreven waaraan de opslaglocatie en de brandveiligheidinstallatie moeten voldoen).

c) Bij meer dan de helft van de opslaglocaties is de brandbeveiligingsinstallatie niet door een gecertificeerde inspectie-instelling (goed) gekeurd.

d) Bij veel opslaglocaties is niet gegarandeerd dat de aanwezige brandbeveiligingsinstallatie op een effectieve manier brand kan bestrijden.

e) Het bevoegd gezag treedt niet handhavend op naar opslaglocaties. ‘Het bevoegd gezag neemt onvoldoende haar verantwoordelijkheid bij deze inrichtingen.’

7. De VROM-Inspectie doet op grond van haar bevindingen de volgende (samengevatte) aanbevelingen aan het betrokken bevoegd gezag (p. 29):

zorg voor actuele vergunningen Wet Milieubeheer;

  1. beoordeel uitgangspuntendocumenten op hun adequaatheid;
  2. vraag jaarlijks inspectierapporten op en treedt bij afkeurende conclusie handhavend op;
  3. toets de voorschriften regelmatig op actualiteit.

a) Bent u bereid deze aanbevelingen van de VROM-Inspectie op te volgen?

b) Zo ja, op welke wijze geeft u daaraan uitvoering?

c) Zo nee, waarom niet?

Ons antwoord aan provinciale staten luidt als volgt:

Ad. 1
Ja, sinds 11 november 2009.

Ad. 2

Onder bevoegd gezag van de provincie Noord-Holland vallen 22 opslagen ( o.a. Corus, Givaudan (voorheen Quest), Schiphol Nederland, Aircraft Fuel Supply, etc) met een vergunde hoeveelheid aan opgeslagen gevaarlijke stoffen groter dan 10 ton. Onbekend is hoeveel opslagen onder bevoegd gezag van de gemeente vallen.

Ad. 3

Ja, over de 22 opslaglocaties genoemd in ons antwoord op vraag 2. Dit zijn aspecten die betrokken worden bij, en onderdeel uitmaken van een Wet milieubeheer vergunning.

Bij de aanvraag om een milieuvergunning wordt door de aanvrager inzicht gegeven in de aard, en hoeveelheid aan opgeslagen gevaarlijke stoffen (ontplofbaar, brandbaar en vergiftigd) op de inrichting alsmede de plaats waar de opslagen zich bevinden. Als onderdeel van de vergunning worden eisen uit de PGS 15 (Nederlandse Richtlijn voor opslag gevaarlijke stoffen) voorgeschreven, onder andere met betrekking tot de brandwerendheid van de constructie van de opslag in relatie tot de afstand tot de terreingrens en eventuele andere bouwwerken of brandbare objecten.

Voorts is het direct werkende “Besluit externe veiligheid” (BEVI) van toepassing op opslagen met gevaarlijke stoffen groter dan 10 ton. Het BEVI regelt de afstand tussen de opslagen en kwetsbare objecten (bijvoorbeeld: woonwijken, ziekenhuizen, scholen etc.) en beperkt kwetsbaar objecten (bijvoorbeeld: sporthallen, kantoorgebouwen, verspreid liggende woningen, etc.). Een tussenrapportage t.a.v. BEVI is onlangs aan uw Staten aangeboden.

Ad. 4

a. Geen van de 22 opslaglocaties waar de provincie Noord-Holland bevoegd gezag is, zijn betrokken bij het VROM-onderzoek. In het onderzoek zijn wel 4 opslaglocaties betrokken waar de gemeente het bevoegd gezag is.

b. De rapportage is anoniem, dus bij ons is niet bekend is om welke gemeenten het gaat.

c. Neen.

Ad. 5

a. Zie onze antwoorden op de vragen 4 a en 4 b.

b. Neen.

Ad. 6

Naar onze mening zijn de vijf conclusies van het rapport van de VROM-Inspectie niet of nauwelijks van toepassing op de 22 opslaglocaties waar de provincie Noord-Holland bevoegd gezag is. De kwaliteit van de milieuvergunningen voor deze locaties is voldoende. Doordat bij de vergunningaanvraag moet worden aangegeven welke en hoeveel gevaarlijk stoffen worden opgeslagen maken deze onderdelen altijd onderdeel uit van onze vergunningen.

Om elke twijfel uit te sluiten starten wij direct een quick scan of en in welke mate de conclusies van de VROM-Inspectie van toepassing zijn op deze 22 Noord-Hollandse opslaglocaties. Dit onderzoek zullen wij in de eerste helft van dit jaar afronden. Indien wij daarbij constateren dat niet voldaan wordt aan de aanbevelingen van de VROM-Inspectie, zullen wij uiteraard de vergunningen voor de opslaglocaties in kwestie een actualisatieprogramma opstellen. Toezicht en handhaving van deze locaties vindt regelmatig en regulier plaats conform ons “Handhavinguitvoeringprogramma” (HUP) dat in uw bezit is. In dit HUP worden gevaarlijke stoffen in prioriteitscategorieen ingedeeld. Gevaarlijke stoffen vallen vanuit oogpunt van veiligheid daarbij in prioriteitscategorie 1. De toezichtsarrangementen worden vanuit deze prioritering uitgewerkt.

Ad. 7

a) Ja.

b) De bedoelde aanbevelingen van de VROM-Inspectie sporen in overwegende mate met de normale werkwijze van de Provincie Noord-Holland.

Voor vergunningverlening is deze werkwijze vastgelegd in het beleid ten aanzien van actualisatie van de milieuvergunningen, dat wij in 2008 hebben vastgesteld in reactie op het onderzoek van de VROM-Inspectie naar de VROM-taken Provincie Noord-Holland. Daarin hebben wij, in aansluiting bij de norm die in IPO-verband wordt aangehouden, bepaald dat wij een vergunning eens per vijf jaar toetsen op de actualiteit. Daarbij gaan wij selectief en planmatig te werk op basis van een nul-situatiebepaling. Daarnaast voeren wij in 2010 een inhaalslag uit door de vergunningen van 2001 tot vijf jaar oud door te lichten. In deze inhaalslag zitten ook enkele van 22 opslaglocaties gevaarlijke stoffen waarvoor wij bevoegd gezag zijn.

Voor toezicht en handhaving verwijzen wij naar ons antwoord op vraag 6.

Ten slotte, zoals wij bij ons antwoord op vraag 6 hebben aangegeven zullen wij, bovenop de hierboven genoemde activiteiten, in 2010 onderzoeken in hoeverre de aanbevelingen van toepassing zijn.

c) N.v.t.