'Bedrijventerrein ziet zwart van laag kolengruis' kopte De Telegraaf van 14 september. Volgens de krant liggen de bureaus in de kantoren vlakbij kolenoverslagbedrijf ACP in het Amsterdamse westelijk havengebied vol met zwart roet en gaan er computers stuk vanwege de stofoverlast. Alle reden voor statenlid Klaas Breunissen, die al eerder over de milieuvergunning van dit bedrijf aan Gedeputeerde Staten schriftelijke vragen stelde, opnieuw aan de bel te trekken.

Klaas Breunissen heeft daarover op 19 september de volgende schriftelijke vragen gesteld aan Gedeputeerde Staten.
 
De antwoorden van Gedeputeerde Staten dd 19 juli op mijn schriftelijke vragen van 21 juni over de milieuvergunning van kolenoverslagbedrijf Amsterdam Coal Processing én het artikel ‘Bedrijventerrein ziet zwart van laag kolengruis’ in de Telegraaf van 14 september zijn aanleiding voor ondergetekende voor het stellen van de volgende schriftelijke vervolgvragen aan het college van Gedeputeerde Staten.

  1. In het artikel ‘Bedrijventerrein ziet zwart van laag kolengruis’ in de Telegraaf van 14 september wordt gesteld dat de bedrijven vlakbij kolenoverslagbedrijf Amsterdam Coal Processing (ACP) in het westelijk havengebied van Amsterdam ‘dagelijks geconfronteerd worden met een zwarte laag aanslag op de bureaus en auto’s‘ en ‘dat bij sommige bedrijven de computers stukgaan door het vele stof in de panden en dat de opgeslagen soja van een opslagbedrijf in de buurt bedekt is met en laag koolstof’. Kunnen Gedeputeerde Staten het bestaan van de beschreven overlast van kolengruis en kolenstof in de nabijheid van kolenoverslagbedrijf ACP bevestigen?
  2. Zo nee, overdrijven de Telegraaf en de in het artikel geciteerde ondernemer de situatie? Zo ja, bent u met ons van mening dat deze overlast ongewenst is?
  3. In antwoord op mijn eerdere schriftelijke vragen schrijft u op 19 juli, dat bedrijven en woningen in de directe omgeving van ACP soms enige stofoverlast ondervinden, maar dat er voor u ‘geen aanleiding [is] om te veronderstellen dat deze veroorzaakt wordt door het onvoldoende bevochtigen van de opslagen’. Waardoor wordt die stofoverlast volgens u dan veroorzaakt?
  4. In uw antwoord op mijn schriftelijke vragen schrijft u dat ‘niet ontkend wordt dat in de directe omgeving van het bedrijf en bij de Hemkade te Zaanstad soms stofoverlast als gevolg van het onderhavige bedrijf wordt ondervonden’, want zo verklaart u ‘gezien de korte afstand tussen ACP en de omliggende bedrijven is enige stofoverlast ook nooit geheel te voorkomen’. Hoe verklaart u dat u middels vergunningvoorschriften, controle en handhaving van de milieuvergunning die stofoverlast niet heeft weten te voorkomen?
  5. Ons inziens zijn er twee mogelijke oplossingen voor het huidige stofoverlastprobleem: a) óf het kolenoverslagbedrijf functioneert zodanig (en de milieuvergunning en handhaving daarvan garanderen dat) dat er géén stofoverlast is voor de naburige bedrijven en woningen, b) óf het kolenoverslagbedrijf en andere functies (bedrijven, woningen) moet, als enige stofverspreiding in de directe omgeving van het kolenoverslagbedrijf onvermijdelijk is, op voldoende afstand van elkaar liggen zodat geen overlast kan ontstaan.
    Bent u met ons van mening dat een bedrijf dat onvermijdelijke milieuhinder in zijn directe omgeving veroorzaakt, op een plaats gevestigd moet zijn waar in zijn directe omging geen overlastgevoelige functies aanwezig zijn?
  6. Is het juist dat de bedrijven in de nabije omgeving van ACP (en het nog veel grotere kolenoverslagbedrijf OBA) vooral bedrijven met kantoorfuncties zijn, waaronder minstens vier fotostudio’s? En dat deze bedrijven niet kadegebonden en niet havengebonden zijn, en vanwege de geringe milieuoverlast die zij zelf veroorzaken, ook niet op vestiging op een grootschalig bedrijventerrein zijn aangewezen?
  7. Bent u met ons van mening dat het vanuit zorgvuldig en efficiënt ruimtegebruik van haventerreinen zeer ongewenst is om dergelijke kantoorachtige bedrijven te vestigen aan diep vaarwater in het Amsterdamse westelijk havengebied?
  8. Is het juist dat genoemde kantoorachtige bedrijven in hun huurcontract aan de grondeigenaar (het Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam, GHA) hebben moeten beloven niet over milieuhinder van andere bedrijven te klagen?
  9. Wat is uw mening over het gronduitgifte- en verhuurbeleid van het GHA en het ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente Amsterdam in het westelijk havengebied, waarbij kennelijk milieuoverlast gevende bedrijven en kantoren te dicht bij elkaar geplaatst worden?
  10. Klopt wat de provinciale woordvoerder in de Telegraaf zegt, dat ‘er een hiaat in de wetgeving zit. Op het moment dat de stofdeeltjes verder dan twee meter van de bron gevonden worden, is niemand meer verantwoordelijk. Je kunt namelijk niet bewijzen van welke kolenberg deze afkomstig zijn’?
    Zo ja, is het dan ook zo dat je het autoverkeer over de N201 niet meer verantwoordelijk kunt stellen voor een groot deel van de luchtvervuiling bij de nabijgelegen huizen in Aalsmeer en Uithoorn (waarlangs de auto’s op méér dan twee meter langs razen)?
    Hoe verhoudt de uitspraak van de provinciale woordvoerder zich met uw antwoord op mijn schriftelijke vragen dat u ‘ter voorkoming van diffuse stofverspreiding bij opslagen het uitgangspunt [hanteert, conform de Nederlandse Emissierichtlijn Lucht] dat geen direct bij de bron waarneembare stofverspreiding mag optreden’?
  11. In het boekje ‘Fijn stof nader bekeken’ van het Milieu en Natuur Planbureau (MNP) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt gesteld dat ‘als Nederland in ieder jaar afzonderlijk wil voldoen aan de grenswaarde voor het jaargemiddelde [van fijnstof] van 40 μg/m3, de concentratie rond de 35 μg/m3 moet liggen in een meteorologisch gezien normaal jaar. Wil Nederland tevens voldoen aan de grenswaarde voor het daggemiddelde, dan mag het jaargemiddelde maximaal 26 μg/m3 bedragen’ (p. 36).
    In uw antwoord op mijn schriftelijke vragen schrijft u dat de jaargemiddelde (2004) concentratie fijnstof in de directe omgeving van ACP (en OBA, het daarnaast gelegen veel grotere kolenoverslagbedrijf) 34 μg/m3 is, en buiten het invloedsgebied van het bedrijf was deze in 2004 circa 29 μg/m3. De verruiming van de milieuvergunning van ACP zal volgens u leiden tot een extra bijdrage aan de fijnstof-concentratie van 0,46 μg/m3.
    Indachtig het citaat van het MNP en RIVM leidt uw antwoord tot de volgende vervolgvragen. Is het verstandig de milieuvergunning van ACP te verruimen? Hoe vaak per jaar vinden in de omgeving van ACP en OBA overschrijdingen plaats van de daggemiddelde grenswaarden voor fijnstof? Wat verstaat u overigens onder het ‘invloedsgebied’ van ACP en OBA; om een straal van hoeveel meter gaat dat?
  12. Wanneer is de nieuwe milieuvergunning van ACP definitief?
  13. Bent u bereid middels periodieke metingen te (laten) controleren of in de directe omgeving van ACP en OBA de fijnstof-concentraties zijn zoals u die berekend heeft, of hoger of lager? Bent u eveneens bereid met dergelijke metingen te controleren of de jaargemiddelde en daggemiddelde grenswaarden voor fijnstof daar niet worden overschreden?

Het lid van Provinciale Staten,
Klaas Breunissen (GroenLinks)