Op 15 juni hebben Gedeputeerde Staten geantwoord op de schriftelijke vragen van Klaas Breunissen over de Zuiderzeelijn.

Op 14 mei stelde Klaas Breunissen de volgende schriftelijke vragen:

In de Nota Ruimte schrijft het kabinet voorstander te zijn van een snelle openbaarvervoersverbinding van Schiphol en Amsterdam naar Almere en Groningen, de Zuiderzeelijn. Bij voorkeur wil het kabinet deze Zuiderzeelijn (ZZL) uitvoeren als magneetzweefbaan of hogesnelheidstrein; terugvalopties zijn de intercity en Hanzelijn-plus varianten. Het rijk zal voor de Zuiderzeelijn een planstudie starten. Onderdeel daarvan is een prijsvraag om de private haalbaarheid van de voorkeursvarianten van de ZZL te toetsen bij private partijen. De plannen van marktpartijen moeten voldoen aan vooraf vastgestelde financiële randvoorwaarden en functionele eisen. Voor de prijsvraag is voor het trajectdeel Schiphol-Almere een IJmeervariant als optie in beeld. Voordat het rijk start met de planstudie en prijsvraag wil zij een Samenwerkingsovereenkomst sluiten met de betrokken regionale en lokale bestuurlijke partners. In de concept Samenwerkingsovereenkomst verplichten de Groningen, Friesland, Flevoland en een aantal in die provincies gelegen gemeenten zich tot het beschikbaar stellen van eigen geld voor de financiering van de ZZL, in totaal een kleine 1 miljard euro. De provincie Noord-Holland en de gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer hebben tot nu toe geen eigen geld voor de ZZL beschikbaar gesteld.

Een en ander geeft ondergetekende aanleiding tot het stellen van de volgende schriftelijke vragen aan het college van Gedeputeerde Staten.

Vragen
  1. Zijn Gedeputeerde Staten betrokken bij het tot stand komen van een Bestuursovereenkomst voor de Zuiderzeelijn?
  2. Zo ja, wat is uw inzet daarbij? Overweegt u provinciaal geld ter beschikking te stellen voor de financiering van de Zuiderzeelijn?
  3. Op 9 februari jl spraken Provinciale Staten n.a.v. een interpellatie van ondergetekende over de plannen voor een IJmeerbrug, uit dat de provincie Noord-Holland absolute prioriteit moet geven aan betere benutting en verbetering van de bestaande spoor- en weginfrastructuur tussen Almere en Amsterdam/Schiphol en Almere (de Uitwegmaatregelen). Bent u met ons van mening dat het betrekken van een IJmeervariant als optie in de planstudie voor de Zuiderzeelijn op gespannen voet staat met deze statenuitspraak? Zo niet, kunt u aangeven hoe de door Provinciale Staten gewenste prioriteit dan wordt vorm gegeven?
  4. Hoe verhoudt de in de Nota Ruimte aangekondigde planstudie voor de Zuiderzeelijn zich tot de eveneens aangekondigde planstudie naar de wegbereikbaarheid tussen Schiphol/Amsterdam en Almere, waarbij drie varianten in beeld zijn te weten het Uitweg-stroomlijntracé, doortrekken van de A6-A9 en een IJmeerverbinding?
  5. Bent u bereid vóór eventuele ondertekening de concept-Bestuursovereenkomst over de Zuiderzeelijn ter advisering voor te leggen aan Provinciale Staten? Wanneer is ondertekening van de Bestuursovereenkomst voorzien?
Op 15 juni hebben Gedeputeerde Staten de volgende antwoorden op deze vragen vastgesteld:
  1. Nee. Vooralsnog is alleen sprake van het in 2004 sluiten van een samenwerkingsovereenkomst tussen het rijk en 4 noordelijke provincies en 7 daarbinnen gelegen gemeenten (Groningen Friesland, Drenthe en Flevoland) verzameld in de Stuurgroep Zuiderzeelijn. Het streven van het rijk is echter om de Noord-Hollandse partijen (provincie Noord-Holland, Amsterdam, ROA/Haarlemmermeer) intensief te gaan betrekken bij de verdere ontwikkeling van de ZZL en nog voor de zomer 2004 een intentieverklaring met de Noord-Hollandse partijen af te sluiten en die daarna uit te werken in een bestuursovereenkomst.
  2. Onze inzet bij het maken van afspraken met het rijk zal primair zijn dat de ZZL een bijdrage levert aan de oplossing van de regionale bereikbaarheidsproblematiek op de corridor Schiphol ? Almere in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling in de corridor. Ten aanzien van een eventuele regionale bijdrage van de provincie is in eerder verband al aan het rijk meegedeeld dat op dit moment geen uitspraken kunnen worden gedaan over een financiële bijdrage vanuit de Noordvleugelregio. Dit standpunt is opgenomen in een als bijlage bij de beantwoording van deze vragen gevoegde gezamenlijke brief van de voorzitters van het Platform Bereikbaarheid Noordvleugel en van de Stuurgroep Zuiderzeelijn aan de Minister President en aan de ministers van V&W en VROM met de daar bijbehorende 'Conclusies bestuurlijk overleg d.d. 14 november 2003'.
  3. Nee. Naar onze mening staat het betrekken van een IJmeervariant als optie in een planstudie voor de Zuiderzeelijn niet op gespannen voet met de statenuitspraak dat de provincie Noord-Holland absolute prioriteit moet geven aan betere benutting en verbetering van de bestaande spoor- en weginfrastructuur tussen Almere en Amsterdam/Schiphol. Op 19 september 2003 hebben de portefeuillehouders Ruimtelijke Ordening en Verkeer en Vervoer van 31 gemeenten en provincies in de noordvleugel van de randstad overeenstemming bereikt over de ruimte die aan woningbouw en werk geboden moet worden, en over de manier waarop de bereikbaarheid van de regio gewaarborgd kan blijven. Provinciale Staten zijn op de hoogte van de inhoud van die afspraken en dus van de relatie tussen de verstedelijkingsopties voor Almere en de infrastructurele toevoegingen. In het Noordvleugel-document is gesteld dat de maatregelen genoemd in het Manifest De Uitweg nodig zijn om de achterstand in bereikbaarheid in de periode tot 2020 (en verder naar 2030) in te lopen. Uitgangspunt daarbij is inderdaad betere benutting en verbetering van de bestaande infrastructuur. Afhankelijk van verdere verstedelijking en de richting daarvan is echter rekening te houden met aanvullende infrastructuur. Daarbij behoeft de functie en fasering van een openbaar vervoer verbinding door het IJmeer - die financieel gekoppeld zou moeten zijn met de Zuiderzeelijn - extra aandacht. Er is dus, én in de standpunten van de 3e Noordvleugelconferentie én het bestuurlijk proces rond de Zuiderzeelijn, gewag gemaakt van de IJmeerlijn als OV-verbinding, gekoppeld aan de verstedelijkingsoptie van een groot Almere richting Pampus/Amsterdam. Het is logisch en randvoorwaardelijk dat het openbaar vervoer, onder voorwaarden, de drager wordt van een dergelijke verstedelijkingsoptie. Een eventuele Zuiderzeelijn als magneetzweefbaan door het IJmeer past in die discussie.
  4. Zoals in de Uitvoeringsagenda van de Nota Ruimte aangegeven dient bij de besluiten over de Planstudie Schiphol-Almere (wegdeel) maar ook over het Nationale Sleutelproject Zuidas de samenhang te worden bezien met een eventueel besluit over de aanleg van de Zuiderzeelijn. Dat betekent logischerwijs dat er een voortdurend proces van afstemming zal moeten zijn tussen de diverse Planstudies. Niet alleen infrastructureel maar vooral vervoerkundig: wat zijn de effecten van capaciteitsuitbreiding weg op het openbaar vervoergebruik en andersom. Overigens liggen in de  planstudie Schiphol-Almere niet drie maar twee varianten ter besluitvorming voor: de Stroomlijnvariant en de A6/A9 variant. Van een IJmeerweg-verbinding worden alleen de vervoerkundige effecten onderzocht op de 2 genoemde varianten. De resultaten van dat onderzoek worden meegenomen in de besluitvorming.
  5. Ja. Ondertekening van een bestuursovereenkomst wordt door het rijk voorzien in het 3e kwartaal van dit jaar.