Op 11 en 25 oktober werd het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord behandeld. Dit is de bijdrage van woordvoerder Harmen Binnema in 1e termijn.
"Kernwoorden daarbij zijn de inzet op binnenstedelijk bouwen, het niet laten liggen van de uitvoering van groenprojecten, geen verspilling van landschap voor activiteiten waar de behoefte nauwelijks van aangetoond is en een stevige invulling van zowel het beeldkwaliteitsplan alsook van de regionale visies."
Voorzitter. Na een langdurig proces van praten, tekenen, nadenken, inspreken, actie voeren en vooral ook heel veel emails, want dat middel wordt door de betrokkenen zeer uitgebreid toegepast, tot op een paar minuten voor de statenvergadering toe, staan wij nu voor de taak om het ontwikkelingsbeeld Noord-Holland-noord voor de komende tien jaar vast te stellen. Ik begin met de bekentenis dat ik het knap ingewikkeld vind. Voor GroenLinks is dit een ontwikkelingsbeeld met nogal wat vraagtekens. Zoals het nu voorligt, is het ook nog niet voldoende uitgewerkt en zijn de kaders wat ons betreft nog verder aan te scherpen. Er wordt gekozen voor een nieuw instrumentarium. Wij werken met zoek- en uitsluitingsgebieden en binnen de zoekgebieden weer zoekgebieden met gradatie. Wij werken met beeldkwaliteitsplannen. Wij werken met een regionale woonvisie en met een regionale bedrijventerreinenvisie. Kortom, wij moeten afwachten hoe de instrumenten uitpakken. Hetzelfde geldt voor het bijna modewoord ontwikkelingsplanologie, wat op zich heel aardig klinkt. Wij zijn niet meteen razend enthousiast over ontwikkelingsplanologie, maar hoe zal het concreet straks in de praktijk uitwerken?
De cruciale vraag is hoe provinciale staten de komende tien jaar een oogje in het zeil houden. Sterker nog, hoe houden wij grip op de ontwikkelingen die plaats zullen vinden? Wij leggen keuzes altijd op een lager niveau. Veel besluiten worden in dat opzicht vooruit geschoven. Wij wachten op de visies die komen, wij wachten op de beeldkwaliteitsplannen en wij wachten op de concrete uitwerking die gemeenten geven aan de ruimte die wij hen geboden hebben. In zekere zin maakt dat het ook lastig om de vraagtekens die wij bij dit plan hebben, weg te werken. De algemene zorg die wij willen uitspreken, is dat onze instrumenten niet te vrijblijvend mogen zijn. Welke concrete invulling wordt daaraan gegeven? Welke mogelijkheden zijn er voor de provincie, zowel voor GS als voor PS, om ontwikkelingen te sturen in de richting die wij willen op basis van de visie die wij hier hebben neergelegd? Dit sluit ook aan op kanttekeningen die wij bijvoorbeeld in de commissie hebben geplaatst bij instrumenten zoals het beeldkwaliteitsplan en de regionale woonvisie. Met een zekere terughoudendheid willen wij gemeenten zeker wel de kans geven om met goede plannen te komen. Wij willen hen ook de tijd geven om die rol binnen ontwikkelingsplannen waar te maken. Maar de regionale woonvisie moet wel een helder kader zijn en ook strak worden gehanteerd. De beeldkwaliteitsplannen moeten dusdanige eisen bevatten dat wij het vertrouwen hebben dat er ook zorgvuldig met het landschap wordt omgegaan.
Ik begin met de regionale woonvisie. Er worden belangrijke afspraken gemaakt over de omvang van de woningbouwopgave en de onderlinge verdeling. Gemeenten moeten die afspraken met elkaar maken onder regie van de provincie. Wie bouwt wat, waar en wanneer, daar komt het eigenlijk op neer. Wij vragen nadrukkelijk om een actieve rol voor PS. Wij willen dat de visies, nadat zij zijn ontwikkeld in de regio, vervolgens in de staten worden besproken en vastgesteld. Het is eigenlijk gewoon een uitwerking van het streekplan, waarvan wij ook ten aanzien van Noord-Holland-zuid hebben gezegd dat dit zaken zijn die in PS nog eens aan de orde moeten komen. Want wat hebben de gemeenten uiteindelijk gedaan met de randvoorwaarden die wij hen hebben meegegeven? De tweede aanscherping is dat wij alle gemeenten nadrukkelijk vragen om hun aandeel te leveren in de sociale woningbouw. Wij moeten dus zorgen voor woningen voor starters en met name voor senioren. Dit betekent dat iedereen een bijdrage moet leveren aan voldoende betaalbare huur- en koopwoningen. De kern van dat verhaal is een evenwichtige spreiding over de regio's van verschillende soorten woningbouw. Daartoe dienen wij een amendement in.
Het beeldkwaliteitsplan is het tweede innovatieve element en een van de centrale elementen van dit ontwikkelingsbeeld. Het betekent ten aanzien van bouwen feitelijk een verschuiving van aantallen naar kwaliteit en de wijze van inpassing in het landschap. De woningen dan wel bedrijventerreinen moeten met respect voor de kwaliteit en ook de historie ontwikkeld worden, inclusief de cultuurhistorie van het landschap. Zoals eerder gezegd: het is een nieuw instrument. Wij moeten vooral de komende jaren kritisch in de gaten houden hoe dit in de praktijk uitwerkt. Als er enige jaren ervaring mee is opgedaan, hechten wij eraan om het beeldkwaliteitsplan te evalueren. Ik zal een motie hierover indienen waarin wij gedeputeerde staten vragen om de werking en de toepassing van het beeldkwaliteitsplan voor 1 januari 2007 te evalueren en hierover aan provinciale staten te rapporteren.
Wij sluiten ons aan bij de wens van de VVD om het beeldkwaliteitsplan nadrukkelijk te koppelen aan een bestemmingsplan zodat er juridische garanties worden geboden. Een gemeente kan over meerdere zoeklocaties beschikken. In zo'n geval zijn er goede mogelijkheden om de keuzes die worden gemaakt in het beeldkwaliteitsplan te baseren op de lagenbenadering. In het streekplan wordt de lagenbenadering wel genoemd, maar feitelijk weinig concreet ingevuld. Wij dringen erop aan om de lagenbenadering te betrekken bij de overwegingen in het beeldkwaliteitsplan, zeker wanneer gemeenten op meerdere punten mogelijkheden hebben voor woningbouw. Wat is dan de plek die qua ondergrond, water en aanwezige verbindingen het meest geschikt is?
Een volgende vraag is hoe de uitleglocatie zich verhoudt tot de bestaande bebouwing. Het kan nogal wat zijn wanneer een kleine kern er een behoorlijke nieuwbouwlocatie aan vastgeplakt krijgt. Ik denk bijvoorbeeld aan wat er in de plannen voor het Wieringerrandmeer is opgenomen, op basis waarvan er een aantal kernen en een fors aantal woningen bij zouden komen. Graag een reactie hierop van het college. Zo nodig, kom ik hierop in tweede termijn terug via een amendement.
Voor bebouwing in zoekgebieden en zoekgebieden met gradatie is een beeldkwaliteitsplan verplicht gesteld. Dat geldt ook voor kleinschalige ontwikkelingen, kleinschalige woningbouw en lokale bedrijventerreinen voor zover die in uitsluitingsgebieden plaatsvinden. Echter, wanneer een agrarische functie wordt omgezet in woningbouw dan wel wanneer sprake is van niet stedelijke ontwikkeling met een aanzienlijke ruimtelijke impact, dan is een beeldkwaliteitsplan niet verplicht, maar facultatief. Hieronder vallen bijvoorbeeld recreatieparken. De Boskerpolder is al eerder ter sprake gekomen. Dit zijn recreatieparken die een behoorlijke aantasting van het landschap met zich kunnen brengen. Ons verzoek is daarom bij alle ontwikkelingen in het uitsluitingsgebied het beeldkwaliteitsplan niet facultatief, maar verplicht te stellen. Bij amendement vragen wij om een beeldkwaliteitsplan als vereiste te stellen voor alle ontwikkelingen in uitsluitingsgebieden en derhalve ook voor functieveranderingen en niet-stedelijke functies met aanzienlijke ruimtelijke effecten.
De her en der op de kaart aangegeven woonlandschappen brengen een forse ruimtelijke reservering met zich. Uit de gedachtewisselingen die er in de loop van de tijd zijn geweest, hebben wij kunnen begrijpen dat zij bovendien ter plaatse niet altijd met zoveel enthousiasme worden ontvangen. Vandaar dat wij hierover een amendement indienen waarin wordt uitgesproken, niet bij voorbaat al enorme locaties te reserveren en vooral om erop te letten dat woonlandschappen aansluiten bij bestaand stedelijk gebied. Dit wil zeggen dat wij de woonlandschappen niet als zodanig helemaal onmogelijk willen maken, al hoeft het voor ons allemaal niet zo nodig. Uitgaande van de dichtheid van 10 tot 12 woningen per ha willen wij aansluiten bij bestaand stedelijk gebied. De afweging over de woonlandschappen dient gemaakt te worden op de plaats waar zij thuishoort, namelijk in de regionale woonvisies. De formulering luidt nu dat in de regionale woonvisie een afweging wordt gemaakt over het soort woningbouw dat gewenst is, meer stedelijk of meer in het groen. Wij leggen bij amendement het besluit voor om de regionale woonvisies te beschouwen als de plaats waar afwegingen over woonmilieus worden gemaakt en om met handhaving van genoemde dichtheid van 10 tot 12 woningen per ha, woonlandschappen aan te doen sluiten bij bestaand stedelijk gebied.
De heer Weima (PvdA): Deze tekst sluit aan bij de motie die wij hebben ingediend. Ik nodig de fractie van GroenLinks uit om na te gaan of de teksten in elkaar geschoven kunnen worden.
De heer Binnema (GroenLinks): Die uitnodiging neem ik graag aan. De Noordboog is voor ons een buitengewoon belangrijk onderdeel van dit plan. Vorig jaar bracht de Raad voor het landelijk gebied een advies uit over realisatie en beheer van de ecologische hoofdstructuur. Een van de adviezen was dat de provincie middelen in moet zetten vooral gericht op het versnellen van de aanleg van nieuwe natuur en robuuste ecologische verbindingen. Een andere aanbeveling was om de regelgeving te stroomlijnen en te vereenvoudigen, met name om de mogelijkheid te bieden voor agrarisch en particulier natuurbeheer. Helaas zitten bij de uitvoering van groenprojecten regels en procedures nogal eens in de weg, al ben je van goede wil. In de discussie over het uitvoeringsprogramma Noord-Holland-zuid is aan de orde gekomen dat groenprojecten vaak moeizaam en met grote vertraging tot stand komen, als het er überhaupt al van komt. Op de shortlist van dit ontwikkelingsbeeld staat de Noordboog, de verbinding van drie zeeën: het IJsselmeer, de Waddenzee en de Noordzee, als een fraai voorbeeld van een robuuste natuurverbinding, die dan ook nadrukkelijk onze steun verdient, met uitdrukkelijk de opgave om de belangen van natuur en landbouw niet als tegengesteld te zien, maar ze juist samen te laten gaan in dit gebied. Een combinatie van functies maakt de Noordboog juist zo aantrekkelijk. Al eerder deze middag is geconstateerd dat de Noordboog op de kaart alleen als een soort indicatieve pijl is aangegeven. Wij vinden het van groot belang dat er zo snel mogelijk concrete invulling aan wordt gegeven, zodat het voor alle betrokkenen, dus zowel voor natuurbeheerders als WLTO, die hierover overigens al overeenstemming hebben bereikt, duidelijk is waar men aan toe is. Ik dien dan ook een motie in waarin wij het college van GS oproepen om in zijn rol als regisseur alles in het werk te stellen om voor 1 januari 2006 de concrete uitwerking van de Noordboog, inclusief de bijbehorende ruimtelijke invulling en beoogde grondaankoop, in een overeenkomst met betrokken partijen vast te leggen.
Voor ons blijven er helaas na al die maanden nog steeds veel onduidelijkheden over het Wieringerrandmeer. De onderhandelingen met Lago Wirense lijken nogal moeizaam te verlopen, want de reeds lang geleden aangekondigde intentieovereenkomst ligt er nog steeds niet. Bovendien is er een aantal forse pijnpunten in het plan van Lago Wirense. Het gaat om zo'n 6000 woningen in totaal, waarvan een groot deel is gepland bij de kernen in Wieringen en de Wieringermeer. Let wel, bij Wieringen hebben wij het over een uitsluitingsgebied. Daarnaast gaat het om een fors aantal vakantiebungalows aan beide kanten van het meer. Hoe zit het in dit verhaal precies met de Noordboog? Wij hebben grote moeite met dit plan en grote twijfels over de haalbaarheid ervan in deze tijd, op deze plek en met name in de voorliggende vorm. Mijn concrete vraag is of het college kan aangeven dat de plannen voor het Wieringerrandmeer passen binnen de visie van het ontwikkelingsbeeld, inclusief het respecteren van de uitsluitings- en zoekgebieden. Daarnaast vraag ik of de voorwaarden die de staten hebben gesteld bij het ter beschikking stellen van de 29 mln worden gerespecteerd en het Wieringerrandmeer geen status aparte krijgt binnen dit plan.
Er zijn in de Wieringermeer twee potentiële locaties genoemd voor een zogenaamd durfsportcentrum. Ik geef toe dat ik zelf waarschijnlijk te laf ben voor motorcrossen. Er is echter nog een andere aversie tegen dit plan. Eén locatie is gesitueerd aan de noordkant, niet zo ver van het Robbenoordbos en één in het zuiden, dichtbij de dorpen van Noorder-Koggenland en dicht bij de Wieringermeerdijk. GS stellen voor, door middel van een uitwerking een keuze te maken. Ik heb begrepen dat dit al sinds 1974 sleept. Het lijkt ons dan ook niet verstandig om nog twee jaar verder te modderen. Het argument is steeds dat er behoefte aan is, maar wij vinden dat daar nogal wat op valt af te dingen. De behoefte is naar onze mening niet zodanig dat het nodig is om het idee door te laten gaan, zeker niet als wij kijken naar de grootschalige uitvoering die het nu krijgt. Volgens ons is zij in geen enkele overeenstemming met wat je daar zou moeten willen. De overlast voor de bewoners in de omgeving is aanzienlijk. Het betekent ook een aantasting van de rust in dichtbij gelegen natuur- en recreatiegebieden. Ik dien dan ook een amendement in waarin wordt besloten om de beide mogelijke locaties voor het durfsportcentrum te schrappen van de juridische kaart, om de tekst op pagina 82 en 84, waar wordt gesproken over scheuren langs de A7, te verwijderen en ook de tekst dat de locatie nader wordt bepaald door middel van een uitwerking van het ontwikkelingsbeeld door gedeputeerde staten en dat zij binnen een termijn van twee jaar na vaststelling van het ontwikkelingsbeeld gereed dient te zijn, te schrappen.
Ik kom op het onderwerp binnendorps en binnenstedelijk. In het collegeprogramma is nadrukkelijk aandacht gevraagd voor intensief ruimtegebruik, dat wil zeggen niet de gemakkelijke weg van uitbreiding als er binnen de bestaande steden en dorpen nog mogelijkheden zijn. Die ambitie vinden wij in dit ontwikkelingsbeeld nog te weinig terug. De primaire reden daarvoor is dat de indeling in zoek- en uitsluitingsgebieden weinig sturend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. De uitsluitingsgebieden zijn niet voor niets gekozen. Ten aanzien van die gebieden is dan ook grote terughoudendheid gewenst. GS geven zelf terecht aan dat uitsluitingsgebieden niet maar willekeurig in zoekgebieden worden omgezet. De norm voor bouwen binnen bestaand stedelijk gebied wordt nu op 30% gesteld. Dit moet en dit kan ambitieuzer. Ik verwijs naar wat er de afgelopen jaren in de regio is gepresteerd. Alle regio's hebben gemiddeld 40% binnenstedelijk gehaald. In het streekplan zelf wordt geconstateerd dat er in veel gebieden nog mogelijkheden zijn voor intensief ruimtegebruik en voor binnenstedelijk bouwen. Wij pleiten dan ook voor een 40-60-verdeling, te bezien in regionaal perspectief. Dit betekent concreet dat de grotere stedelijke gebieden, bijvoorbeeld Hoorn voor Westfriesland of Den Helder voor de Kop een extra inspanning kunnen leveren om voor deze opgave te zorgen. Tegelijkertijd ontslaat dit ook de kleinere kernen niet van de plicht om daar de mogelijkheden van verdichting optimaal te benutten. Wat ons betreft, moet eerst goed gekeken worden naar realisering van de inbreidingsopgave voordat aan uitbreiding wordt gedacht, laat staan begonnen. Bij amendement stellen wij voor om bij het aandeel nieuw te bouwen woningen gedurende de streekplanperiode dat binnenstedelijk en binnendorps wordt gebouwd, een inspanningsverplichting van 40% te stellen in regionaal perspectief, waarbij de regio slechts gemotiveerd van dit percentage af kan wijken. Dit percentage dient opgenomen te worden in de voorwaarden van de regionale woonvisie. De aantallen woningen binnenstedelijk moeten dienovereenkomstig worden aangepast.
De heer Weima (PvdA): Uw fractie was muisstil toen de VVD betoogde dat de in het ontwikkelingsbeeld opgenomen 30% wel een mooie inspanningsverplichting is, eerder als een richtlijn dan dat men zich daarvoor hard maakt. U zegt dat het zelfs 40% moet zijn. Hoe denkt u dit op te lossen binnen de coalitie?
De heer Binnema (GroenLinks): Ik heb de woorden van de heer Butter iets anders begrepen, maar misschien heb ik niet goed opgelet. Wij dienen gezamenlijk een amendement in, dus de steun van de VVD daarvoor is gegarandeerd, waarin wij duidelijk aangeven dat 30% een ondergrens is en dat 40% de inspanningsverplichting is. Vervolgens staat in het amendement dat binnen de regio wordt gekeken of dat realiseerbaar is en dat zij slechts gemotiveerd daarvan af kan wijken. De 30% staat ook al in het ontwikkelingsbeeld. Het lijkt mij niet verstandig om onder die grens te zakken.
De heer Weima (PvdA): Ik hoop dat u gelijk hebt.
De heer Binnema (GroenLinks): Dat hopen wij met u van harte. Wij hopen ook op uw steun voor dit amendement, want dan zijn wij helemaal binnen. Dezelfde inzet voor intensief ruimtegebruik is wat ons betreft ook nodig bij bedrijventerreinen. De ruimte van de verschillende terreinen in Noord-Holland noord kan nog veel beter worden benut. Via het programma Herstructurering en innovatief ruimtegebruik op bedrijventerreinen, HIRB, als ik mij niet vergis, zet de provincie zich hier al lange tijd voor in. Daarbij wordt tevens een opgave van 15% gehanteerd, terwijl in het ontwikkelingsbeeld nog wordt uitgegaan van 10%. Het lijkt ons gewenst dat dit op een gelijk niveau wordt gebracht. Wij dienen hierover een amendement in. In het ontwikkelingsbeeld zijn verschillende locatiereserveringen voor bedrijventerreinen opgenomen. Ik heb hiervoor al aangegeven op welke manier wij zuinig met de hectares om willen gaan. Belangrijk is ook dat wij alleen die locaties opnemen waaraan op korte termijn behoefte is, dus geen reserveringen voor na 2014. Wij kunnen ons aansluiten bij wat eerder is gezegd over het bedrijventerrein bij Heerhugowaard, de uitbreiding van De Vork, dat wil zeggen het terrein dat nu helemaal tot aan De Noord loopt. Het tweede bedrijventerrein waar wij grote moeite mee hebben betreft de locatie A7/Jaagweg; eerder nog als een landschapsparel aangemerkt, met bovendien een ecologische verbindingszone naar de Leekerlanden en ook afwijkend van het idee dat het gebied tussen HAL en HES als een groene buffer bewaard moet blijven. Dit is bepaald niet onze eerste keuze. Wij hebben in de commissie aangegeven dat wij eerst moeten kijken naar de mogelijkheden op bedrijventerreinen in de Wieringermeer die op dit moment niet ten volle worden benut, waarbij ook een koppeling met het agribusinesscentrum mogelijk is.
Ik kom op glas en bollen. In de commissie hebben wij reeds aangegeven dat wij van mening blijven dat de genoemde cijfers voor glas en bollen niet overeenkomen met de provinciale nota's Ruimte voor bollen en Ruimte voor glastuinbouw. Het lijkt dan ook verstandig om hier nog eens goed naar te kijken, met name waar het om de reservering gaat van grote stukken grond. Dit betreft allereerst de gronden die in de Wieringermeer worden gereserveerd, terwijl de nota Ruimte voor bollen eerder aangaf dat er tot 2015 geen planningsopgave ligt. Zo nodig kom ik hierop in tweede termijn terug. Hetzelfde betreft ook de signalen die ons bereiken vanuit de gemeenten Andijk en Wervershoof, waar men zich ernstige zorgen maakt over de realisatie van het Grootslag. In het verleden zijn duidelijke afspraken gemaakt over concentratie om versnippering tegen te gaan. Nu worden in de tekst voor het ontwikkelingsbeeld toch ontsnappingsmogelijkheden geboden, waardoor alsnog versnippering ontstaat. Ik geef duidelijk aan dat eerst het Grootslag zoveel mogelijk ontwikkeld moet worden voordat over andere locaties wordt nagedacht. Bovendien geldt daar ook dat de planningsopgave lager is in de nota Ruimte voor glastuinbouw dan nu in het ontwikkelingsbeeld staat, waarin namelijk 225 ha zijn toegevoegd ten opzichte van eerdere plannen.
Wij zijn blij dat de shortlist gezamenlijk met het ontwikkelingsbeeld kan worden vastgesteld. Dat is ten opzichte van de behandeling van het streekplan Noord-Holland-zuid een grote vooruitgang. Bovendien constateren wij dat de projecten in het uitvoeringsprogramma een evenwichtige mix zijn van natuur en economie, van werken en recreëren. Ik heb al eerder de Noordboog er uitgelicht. Ik sta nog kort stil bij de uitwerking van het BES-CAL-gebied. Graag steun ik het pleidooi om te onderzoeken hoe dit gebied kan aansluiten op het Nationaal landschap laag Holland. Ook zou hierbij de uitplaatsing van bollen uit de binnenduinrand nadrukkelijk betrokken moeten worden, zodat het gebied ten volle als natuurgebied ontwikkeld kan worden. Hetzelfde is aan de orde bij de ontwikkeling van de Noordboog in relatie tot de bollenteelt dichtbij het Zwanenwater.
Ik rond af. Wij hebben de nodige vraagtekens geplaatst bij het ontwikkelingsbeeld. Ik heb een aantal concrete voorstellen ter verbetering gedaan, gericht op meer groene garanties en op versterking van de rol van PS in het geheel ook de komende tien jaar. Kernwoorden daarbij zijn de inzet op binnenstedelijk bouwen, het niet laten liggen van de uitvoering van groenprojecten, geen verspilling van landschap voor activiteiten waar de behoefte nauwelijks van aangetoond is en een stevige invulling van zowel het beeldkwaliteitsplan alsook van de regionale visies. Hopelijk kunnen wij met de steun van collega-statenleden de vraagtekens omzetten in uitroeptekens. Ontwikkelingsplanologie betekent namelijk niet een provincie die zich verschuilt en achterover leunt. Integendeel, vrijheid bij de gemeenten vereist ook dat wij duidelijkheid geven over binnen welke voorwaarden ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Ik ben benieuwd naar de antwoorden van GS en de verdere discussie in de staten.
De heer Weima (PvdA): U doet op een fors aantal punten voorstellen om de systematiek van het ontwikkelingsbeeld aan te scherpen. De VVD en het CDA steunen de voorgestelde systematiek volmondig. Mag ik daaruit opmaken dat de coalitiefracties de systematiek van het streekplan, en daarmee ook de basis ervan, tot een soort vrije kwestie hebben gemaakt? Ik ben ook benieuwd naar het betoog van D66 op dit punt.
De heer Binnema (GroenLinks): Die nieuwsgierigheid deel ik uiteraard. U zult aan de ondertekening van onze amendementen en moties kunnen zien dat er wel degelijk ook binnen de coalitiefracties zeer uitgebreid is gediscussieerd over de systematiek. Wij hebben allen gezegd dat deze als zodanig niet ter discussie staat, maar dat wij daarbinnen wel degelijk een aantal zaken aan moeten scherpen om onze eigen rol als PS te versterken en daarnaast om ervoor te zorgen dat ontwikkelingen gaan in de door ons gewenste richting. Ik zie daarmee niet in dat dit een vrije kwestie is geworden, want dat is uitdrukkelijk niet het geval.