Rudi van Dantzig, choreograaf en schrijver van een boek over het leven van de Noord-Hollandse kunstenaar en verzetsstrijder Willem Arondéus, houdt op 25 april 2005 in de statenzaal van het Haarlemse provinciehuis de eerste Willem Arondéuslezing.
Van Dantzig schetst het leven van Arondéus en de wijze waarop hij in de eerste decennia van de twintigste eeuw als kunstenaar en openlijk homoseksueel de vrijheid eiste te zijn wie hij was. Van Dantzig staat vervolgens stil bij de wijze waarop de herwonnen vrijheid zich in het na-oorlogse Nederland heeft ontwikkeld en hoe die vrijheid na 60 jaar volgens velen toch is gaan wringen. “Kun je altijd zijn wie je bent?” zal hij zijn gehoor voorleggen. Het is ook de vraag die centraal staat in het aansluitend debat dat de genodigden met elkaar en met Van Dantzig zullen voeren. Journaliste Natascha Kuit zal aan dit debat leiding geven. Een tentoonstelling in het provinciehuis geeft een beeld van leven en werk van Arondéus.
In december 2004 besloten Provinciale Staten van Noord-Holland, op voorstel van de statenleden Klaas Breunissen (GroenLinks) en Meino Schraal (CDA), een jaarlijkse themalezing te organiseren met aansluitend debat. Met de instelling van een jaarlijkse lezing brengt de provincie een eerbetoon en blijvende herinnering aan de Noord-Hollandse kunstenaar en verzetsstrijder Willem Johan Cornelis Arondéus (1894 -1943). Met de lezing en het debat wordt aan burgers en politici een podium geboden om vrij, desnoods controversieel, van gedachten te wisselen over actuele en voor de provincie relevante maatschappelijke thema's.
Vrijheid
De keuze van het onderwerp voor deze eerste lezing is geïnspireerd door de actualiteit van het jaar 2005 waarin Nederland gedenkt 60 jaar in vrijheid te leven, maar verwijst ook naar het leven van de naamgever van de lezingenreeks. In een tijd waarin homoseksualiteit niet algemeen werd geaccepteerd (eerste helft twintigste eeuw) koos Arondéus er voor te zijn wie hij was en zijn gerichtheid openlijk deel te laten zijn van zijn persoonlijkheid. Met de keuze voor Willem Arondéus als naamgever voor de jaarlijkse lezing hebben de initiatiefnemers zich laten inspireren door de eigenzinnigheid en moed als verzetsman van deze bijna vergeten Noord-Hollandse kunstenaar en verzetsstrijder. Uit zijn brieven die hij na zijn veroordeling in 1943 vanuit de dodencel naar vrienden schreef, rijst het beeld van een man die tot het laatst overtuigd is gebleven van de juistheid van zijn keuzes en die de ultieme consequentie daarvan, zijn leven, voluit aanvaardt. De bezetter heeft respect voor zijn houding tijdens het proces. Uit het procesverslag: “Hij gedroeg zich als een soldaat”.
Arondéus als kunstenaar
Willem Arondéus werd in 1894 in Naarden geboren. Hij groeide op in Amsterdam waar zijn ouders een bedrijf voor kostuumverhuur voor toneelspelers hadden. Op dertienjarige leeftijd wordt hij toegelaten tot de Quellinusschool, de latere Rietveld Academie in Amsterdam, waar hij zich toelegt op het decoratief schilderen. Na zijn opleiding woont hij in verschillende plaatsen in Noord-Holland en daarbuiten. In zijn Gooise tijd komt hij ook met andere kunstenaars in aanraking en raakt hij goed bevriend met de dichter Adriaan Roland Holst.
Na een kort verblijf in Parijs gaat hij in 1920 op Urk wonen en daarna in Breukelerveen. Hij illustreert gedichten, krijgt opdrachten voor affiches en kalenders en ontwerpt de kerstzegels die de PTT in 1923 uitgeeft. De opdracht in datzelfde jaar een wandschildering te maken in het stadhuis van Rotterdam betekent een doorbraak als beeldend kunstenaar. Algemeen wordt in dit werk de invloed gezien van de beeldend kunstenaar Richard Roland Holst, een man die hij bewondert en die hem beïnvloedt. Voor het gedicht De Stervende van zijn andere steun en inspiratiebron Adriaan Roland Holst maakt hij een gravure. In de jaren 1930 tot 1932 vervaardigt hij voor de statenzaal van het provinciehuis in Haarlem negen wandtapijten met ornamenten rond de wapens van Noord-Hollandse gemeenten. Het jaar daarop krijgt hij de opdracht voor een wandschildering voor het consultatiebureau van de Gemeentelijke Geneeskundige- en Gezondheidsdienst in Amsterdam. Op drie muurvlakken brengt hij de jacht, de visserij, de scheepvaart en de landbouw in beeld.
Als beeldend kunstenaar heeft hij het echter niet gemakkelijk. Hij houdt vast aan zijn specifieke schilderstijl die al in zijn tijd als achterhaald wordt beschouwd en zijn artistiek werk levert hem nauwelijks genoeg op om in zijn bestaan te voorzien. Omstreeks 1935 wendt hij zich af van de beeldende kunst en wijdt hij zich aan het schrijven. In 1938 debuteert hij met de roman Het uilenhuis waarvoor uitgeverij Kosmos hem een eervolle vermelding toekent. Zijn volgende roman In de Bloeiende Ramenas krijgt eveneens een redelijk goede ontvangst, al zijn er kritische geluiden over zijn stijl van schrijven. In 1939 verschijnt zijn eerste kunsthistorische boek, een biografie van Matthijs Maris. Algemeen wordt dit als zijn beste werk beschouwd. In haar bespreking van de naoorlogse herdruk van het boek stelt Annie Romein-Verschoor Arondéus op één lijn met grote stilisten als Abraham Kuyper en Johan Huizinga.
Arondéus, homo en verzetsstrijder
Arondéus was een bijzondere en eigenzinnige Noord-Hollander die dwars tegen de tijdgeest in al rond 1914, op twintigjarige leeftijd, openlijk voor zijn homoseksualiteit uitkwam. In die tijd was dat, zelfs in de kunstenaarskringen waarin hij verkeerde, voor menigeen een stap te ver. Toen in de loop van 1941 Arondéus’ boek over de monumentale schilderkunst in Nederland werd gepubliceerd, bevond hij zich al midden in het verzetswerk. Hij falsificeerde met Willem Sandberg en Gerrit van der Veen persoonsbewijzen en schreef de Brandarisbrieven. In deze brieven signaleerde hij gevallen van culturele collaboratie en riep hij op tot verzet als de bezetter het vrije kunstleven bedreigde zoals de oprichting van de Kultuurkamer. In 1942 ging zijn Brandarisbrief op in het kunstenaarsverzetsblad De Vrije Kunstenaar opgericht door musicus Jan van Gilse. Met Gerrit van der Veen leidde hij in 1943 de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister. Hij werd opgepakt en met een aantal vrienden uit het verzet na een schijnproces ter dood veroordeeld.
Vanuit zijn dodencel in het huis van Bewaring aan het Kleine Gartmanplantsoen in Amsterdam schrijft hij in zijn laatste brief aan een vriendin: “Er is alleen verwondering omdat het zo licht is om in liefde van het leven te scheiden, zoo blij is om, wat je achterlaat, zonder bitterheid te gedenken”. Op 1 juli 1943 werd hij met elf andere verzetsstrijders in de duinen bij Overveen ter dood gebracht.
Tenslotte
Kort na de oorlog zijn de deelnemers aan de overval op het bevolkingsregister, deels postuum, voor hun verzetswerk tijdens de oorlog onderscheiden, o.a. met de Militaire Willemsorde. Pas in 1984 werd aan Arondéus voor zijn verzetswerk het Verzetsherdenkingskruis toegekend. Vrij algemeen wordt voor deze late decoratie een relatie gezien met zijn homoseksualiteit.
Tentoonstelling
In 2005 leeft Nederland zestig jaar in vrijheid. Dit feit in combinatie met de eerste Arondéuslezing op 25 april waarin vrijheid centraal staat is voor de provincie aanleiding geweest in samenwerking met het Amsterdams Verzetsmuseum, een tentoonstelling te organiseren gewijd aan Willem Arondéus. De tentoonstelling is in het provinciehuis aan de Dreef in Haarlem en duurt van 18 april tot en met 17 mei 2005. De tentoonstelling besteedt aandacht aan het kunstenaarsschap én aan de activiteiten van Arondéus als lid van het georganiseerd verzet tijdens de bezetting van ’40 -’45
Inlichtingen:
Arondéuslezing: Klaas Breunissen, tel. 020 - 4281875 en Meino Schraal, tel. 020-6731137
Tentoonstelling: Gerrit Bosch, tel. 023 – 5144356
Aanmelding:
Belangstellenden voor de lezing en het debat kunnen zich aanmelden:
- met een (brief)kaartje: provincie Noord-Holland, statengriffie, t.a.v. Marja van den Brink, postbus 3007, 2001 DA Haarlem.
- telefonisch: 023-514 4538
- e-mail: brinkma@noord-holland.nl
- De ruimte in de statenzaal is beperkt; reacties worden in volgorde van binnenkomst behandeld.