Het Amsterdamse kolenoverslagbedrijf ACP werkt in strijd met zijn milieuvergunning. Dat erkennen Gedeputeerde Staten in antwoord op schriftelijke vragen van GroenLinks statenlid Klaas Breunissen hierover. GS willen echter niet ingrijpen en antwoorden dat enige stofoverlast voor de omgeving nooit is te voorkomen. Klaas Breunissen stelde op 21 juni over de milieuvergunning van ACP de volgende schriftelijke vragen aan het college van Gedeputeerde Staten.
- Is het juist dat de volgens de huidige milieuvergunning de opslaghoogte van steenkolen(gruis) op het terrein van het Amsterdamse kolenoverslagbedrijf Amsterdam Coal Processing (ACP) maximaal 5 meter is?
- Is het juist dat de kolenbergen op het bedrijfsterrein al meer dan een jaar meer dan tien meter hoog zijn? Zo ja, waarom handhaaft u de milieuvoorschriften niet?
- Is het juist dat u voornemens bent ACP een nieuwe milieuvergunning te verstrekken waarin kolenbergen van tien meter worden toegestaan? Zo ja, welke zijn daarvoor uw argumenten?
- Is het juist dat volgens de huidige milieuvergunning ACP de opgeslagen kolen voldoende moet sproeien, zodat stofverspreiding naar de omgeving wordt voorkomen?
- Is het juist dat de omgeving van ACP (bv in Zaandam) regelmatig stofoverlast heeft omdat het bedrijf de opgeslagen kolenbergen niet of onvoldoende besproeit? Zo ja, waarom handhaaft u de milieuvoorschriften niet?
- Is besproeiing van steenkolenbergen een effectieve maatregelen om stofverspreiding tegen te gaan? Zijn er andere, eventueel effectievere manieren om stofverspreiding tegen te gaan? Welke voorschriften wilt u in de nieuwe milieuvergunning van ACP opnemen om de verspreiding van stofoverlast effectiever tegen te gaan?
- Heeft u nagegaan of de voorschriften in de nieuwe milieuvergunning van ACP verenigbaar zijn met de Europese normen voor fijn stof?
Gedeputeerde Staten gaven op 19 juli 2005 de volgende antwoorden op deze vragen:
- Gedeeltelijk. Het bedrijf beschikt over een oprichtingsvergunning uit 1994 en een veranderingsvergunning uit 2004 (uitbreiding terrein met deel van het voormalige Ford-terrein). Alleen in de oprichtingsvergunning (terreingrootte 5,1 hectare) is een maximale opslaghoogte van 5 meter opgenomen.
Voor het terreingedeelte van de verandering (terreingrootte 3,7 hectare) geldt geen maximale opslaghoogte. - Voor het nieuwe terreingedeelte geldt -zoals onder 1 aangegeven- geen maximale opslaghoogte en sinds de in bedrijfneming van dat terrein in 2004 worden de kolen daar inderdaad hoger opgeslagen dan 10 meter. Van een overtreding van de vergunning is hier echter geen sprake.
Voor het oorspronkelijke terreingedeelte geldt wel een maximale opslaghoogte (5 meter) en eind vorig jaar1 is geconstateerd dat deze eis niet werd nageleefd. Wij hebben het bedrijf vervolgens aangeschreven om deze overtreding uiterlijk vóór 4 maart 2005 te beëindigen.
Voor afloop van de gegeven termijn heeft het bedrijf ons echter verzocht om deze opslaghoogtebeperking uit het voorschrift te schrappen en aangezien er naar onze mening geen beletselen waren om dat verzoek -na het doorlopen van de wettelijke procedure- in te willigen, hebben wij dit ingezette handhavingstraject na 4 maart 2005 (voorlopig) niet doorgezet. De situatie kan namelijk binnen afzienbare tijd gelegaliseerd worden.
Op het betreffende terrein worden dus nu inderdaad in afwijking van de vergunning kolen hoger opgeslagen dan 5 meter. - ACP heeft ons verzocht om voorschrift 3.2.7 van de oprichtingsvergunning van 1994 aan te passen zodat er geen opslaghoogte beperking geldt voor de opslag van ruwe kolen. Wij zijn voornemens dit verzoek in te willigen.
Op 14 april 2005 hebben wij het ontwerp van de door ons op het verzoek te nemen beschikking gepubliceerd en voor een ieder ter inzage gelegd. Tegen het ontwerp is een aantal bedenkingen ingebracht en momenteel zijn wij doende met het opstellen van onze overwegingen ten aanzien van deze bedenkingen. Het is onze bedoeling om uiterlijk nog deze maand tot definitieve besluitvorming te komen.
De reden voor ons om het verzoek in te willigen is het volgende.
Conform de Nederlandse Emissierichtlijn lucht (NER2) hanteren wij ter voorkoming van diffuse stofverspreiding bij opslagen het uitgangspunt dat geen direct bij de bron waarneembare stofverspreiding mag optreden. Dit uitgangspunt is als doel ook in voorschrift 3.2.1 van de onderhavige oprichtingsvergunning van ACP vastgelegd. Om hieraan te voldoen, dienen de opslagen -wederom conform de NER- in voldoende mate te worden bevochtigd en ook dit middel is in genoemd voorschrift vastgelegd.
Overigens hebben wij in het voorschrift ACP de keuze gelaten om een en ander ook op een andere wijze te bewerkstelligen. Voorwaarde voor ons is dat aan het gestelde doel (geen direct bij de bron visueel waarneembare stofverspreiding) wordt voldaan.
Genoemd voorschrift blijft ook na de aanpassing van voorschrift 3.2.7. onverkort gelden.
Nu met dit voorschrift diffuse stofverspreiding in voldoende mate is voorkomen, is er naar ons oordeel geen noodzaak meer voor een extra maatregel als een opslaghoogtebeperking. In zowel de NER als in het concept BREF-document3 voor bulkopslag is een dergelijke beperking ook niet aangegeven. De eis van 5 meter is in wezen dus overbodig en ter plaatste zijn er ook geen specifieke omstandigheden aanwezig die het opleggen van een dergelijke maatregel alsnog rechtvaardigen. Om diezelfde reden hebben wij ook bij OBA4, maar ook bij de uitbreiding van ACP, een dergelijke opslaghoogtebeperking niet in de voorschriften opgenomen.
Het loslaten van de maximale opslaghoogte wil overigens niet zeggen dat het bedrijf nu volledig vrij is in de opslaghoogte. Enerzijds wordt de opslaghoogte namelijk beperkt door de capaciteit van het terrein, anderzijds door de reikwijdte van de te gebruiken mobiele sproeiers. Het bedrijf zelf heeft al aangegeven dat de opslagen op het terrein maximaal 10 meter en aan de kade maximaal 15 meter zullen gaan bedragen. - Gedeeltelijk. Het doel (geen direct bij de bron visueel waarneembare stofverspreiding) is in voorschrift 3.2.1 van de oprichtingsvergunning vastgelegd en om dit doel te realiseren is vervolgens in het voorschrift vastgelegd dat dit moet gebeuren door voldoende bevochtiging van de opslagen dan wel door een andere behandeling van de opgeslagen goederen.
In de praktijk wordt door het bedrijf bevochtiging toegepast. - Hoewel niet ontkend wordt dat in de directe omgeving van het bedrijf en bij de Hemkade te Zaanstad soms stofoverlast als gevolg van het onderhavige bedrijf wordt ondervonden (gezien de korte afstand tussen ACP en de omliggende bedrijven is enige stofoverlast ook nooit geheel te voorkomen) is er voor ons geen aanleiding om te veronderstellen dat deze overlast veroorzaakt wordt door het onvoldoende bevochtigen van de opslagen. Noch tijdens reguliere controlebezoeken5, noch tijdens controles na klachten is geconstateerd dat bij de opslagen als gevolg van onvoldoende bevochtiging sprake was van direct bij de bron visueel waarneembare stofverspreiding.
- Ja. En om die reden is bevochtiging dan ook als expliciet middel in de vergunningen van ACP genoemd. Een effectievere maatregel om stofverspreiding bij opslagen te voorkomen is het geheel of gedeeltelijk overkappen van de opslagen, maar een dergelijke voorziening bij grootschalige opslagen is geen stand der techniek en in die zin dan ook niet van het bedrijf te verlangen. Bij de verzochte wijziging zullen derhalve aan het bedrijf dan ook geen aanvullende of extra voorschriften worden opgelegd.
- Ja. Net als bij de vergunningverlening dienen wij ook bij wijziging van voorschriften het Besluit luchtkwaliteit en de daarin opgenomen stofgrenswaarden in acht te nemen. In het onderhavige geval is dit ook gebeurd en naar ons oordeel verzet ook dit besluit zich niet tegen de door het bedrijf verzochte aanpassing.
De maatregelen op basis van de NER die gelden als de stand der techniek voor het beperken van grof stofemissies worden voor het Besluit luchtkwaliteit ook gezien als stand der techniek voor de beperking van fijn stof.
Op basis van recent RIVM-onderzoek is de concentratie zwevende deeltjes (fijn stof) in de directe omgeving van het bedrijf voor 2004 vastgesteld op 34 µg/m3 (als jaargemiddelde concentratie). Het gaat hier dan om de totale fijn stofbelasting, veroorzaakt door verkeer, industrie en natuurlijke bronnen6. Het besluit geeft als maximale grenswaarde een waarde van 40 µg/m3.
In principe zou het verzoek dus afgewezen moeten worden als het loslaten van de opslaghoogte een zodanige toename van de fijn stofconcentratie in de buitenlucht zou inhouden dat de maximale grenswaarde van 40 µg/m3 wordt overschreden (een toename dus van 6 µg/m3).
Hoewel wij dit niet aan de hand van technische gegevens (de huidige bestaande rekenmodellen zijn hiervoor onvoldoende nauwkeurig) kunnen aantonen, menen wij in alle redelijkheid te kunnen stellen dat hiervan geen sprake zal zijn.
Buiten het invloedsgebied van ACP en OBA is de concentratie zwevende deeltjes in 2004 vastgesteld op ca. 29 µg/m3. Hieruit kan worden afgeleid dat de bijdrage als gevolg van de kolenoverslagactiviteiten bij ACP en OBA (3,7 ha respectievelijk 52 ha) maximaal 5 µg/m3 bedraagt. Het onderhavige terreindeel beslaat 5,1 ha (ca. 9,2%), de fijn stofbijdrage kan dus maximaal 0,46 µg/m3 zijn. Hierdoor wordt de geldende norm niet overschreden.
1 Tijdens een periodieke controle op 8 december 2004 werden opslagen van ca. 12 meter geconstateerd.
2 Doel van de NER is het harmoniseren van milieuvergunningen in Nederland waar het gaat om eisen aan emissies naar de lucht. Hierbij is de stand der techniek het uitgangspunt voor het vaststellen van de emissie-eisen en de daarbijbehorende voorzieningen. Als zodanig is de NER een belangrijke bron van informatie voor de praktische invulling van het ALARA-beginsel en voor de invulling van het begrip “beste beschikbare technieken”, zoals beschreven in de Europese IPPC-richtlijn. De NER is tot stand gekomen binnen een samenwerkingsverband van overheden en bedrijfsleven. De meest recente versie dateert van april 2003.
3 Een BAT-reference document op basis van de Europese IPPC-richtlijn.
4 In 2003 is voor dit bedrijf (52 hectare kolenopslag) een nieuwe revisievergunning afgegeven.
5 In 2004 is ACP 4 keer en het naastgelegen bedrijf OBA 13 keer op naleving van de vergunning gecontroleerd en in 2005 ACP 2 keer en OBA 5 keer.
6 In het Besluit luchtkwaliteit 2005 is aangegeven dat de concentraties van zwevende deeltjes die veroorzaakt worden door natuuverschijnselen bij het beoordelen van de luchtkwaliteit buiten beschouwing worden gelaten.